Hieronder een selectie van drie verhalen uit mijn scriptie Zonder grote gebouwen zijn er geen kleine hoekjes.

 

De rode jas

Hij woont aan één van de laatste rotondes met klinkers. Fietsers vallen er vaak als het heeft gevroren of geregend. Dat is volgens sommige mensen bijna altijd, maar dat valt best mee. Gemiddeld valt er in Nederland 1 uur en 40 minuten neerslag (regen, sneeuw of hagel) per dag. Toch draagt Erik altijd een regenjas. Je zou misschien verwachten dat het een gele is, maar hij is rood. Een jas waar hij altijd door wordt herkend en verwisseld. Als je weet wie Erik is wordt iedereen in een rode jas Erik. Hij vindt het fijn om te weten dat hij nooit nat hoeft te worden in dat ene uurtje en 40 minuten.

Rondom de rotonde staan huizen en een paar bomen. De huizen waren ooit hetzelfde, maar hebben in de jaren hun eigen identiteit gekregen in de vorm van een deur, een dakraam, een lik verf, een kozijn. Erik woont in één van die huizen. Door het ronde zolderraam kijkt hij vaak naar de rotonde en als je op zijn bed staat past de middelste cirkel precies in het raam.

Het regende niet toe hij het zag gebeuren. Iemand in een rode regenjas fietste in volle vaart tegen de boom in het midden van de rotonde. De persoon vloog niet tegen de boom aan maar werd er net langs geslingerd. Hij of zij maakte een koprol als een turnster die van de balk af springt, de armen gespreid. Het verschil met de turnster was dat deze persoon plat op de grond landde, uitgerold, gezicht naar de hemel gericht, armen opzij, alsof de persoon klaar lag om een engel in de sneeuw te maken. De auto die aan kwam rijden stopte en veroorzaakte het begin van een slinger aan auto’s, mensen stapten uit en de slinger groeide. Er ontstond een clubje rondom de persoon in de rode jas. Als een stelletje mieren rond een aardbei werden ze er naartoe getrokken.

Eén voor één zag hij zijn buren uit de huizen komen. Eerst mevrouw de Boer met haar hondje die altijd blaft zodra je langs haar deur loopt, toen Shannon, waarbij je nu ook kan zién dat ze zwanger is, Daan en Sita, Sita had zelfs haar sloffen nog aan, Frank met de snor, gewoon Frank en als laatste Lisa, zij liep heel langzaam. Erik zag ze allemaal naar de persoon op de grond kijken. Ze dachten dat Erik daar lag. Hij probeerde te zwaaien maar dat ging niet. Alleen zijn hoofd paste voor het raam. Toch keken ze hem opeens allemaal aan. Van de grond verplaatste hun blik naar boven, hun hoofd naar Erik gericht.

“Hier ben ik,” zei hij zacht. 

 

Zwart gat

Frans met snor had vroeger geen snor. Dat is logisch. Niemand wordt geboren met een snor. Hij is voor de mensen op de rotonde ‘Frans met snor’ omdat er, toen hij kwam, al een Frans woonde. Niemand weet zeker waar Frans met snor woonde voordat hij aan de rotonde kwam wonen. Hij vond het zelf namelijk niet echt nodig om te vertellen waar dat precies was, vertelde alleen dat het ver was. Zo ver dat ze er niemand zouden kennen. Zo ver dat ze er nooit waren geweest. Zo ver dat ze de geuren niet kenden. Zo ver dat er een andere lucht is. Zo ver dat zijn vader er niet in geloofde. Zo ver dat zijn vrouw niet op hem wilde wachten, een scheiding aanvroeg via de mail, die eerst door zijn dochter werd gelezen. Zo ver dat er geen taal is. Zo ver dat er meerdere boeken over zijn geschreven, kinderboeken zelfs, er zijn films over gemaakt, een museum over gevuld. Zo ver dat de tijd anders werkt. Zo ver dat al het andere kleiner lijkt, zo klein dat je het niet kan pakken, alsof je met handschoenen aan een sigaret uit een pakje probeert te halen. Zo ver dat er nog geen kinderen zijn geweest. Zo ver dat je dingen zal missen die je nooit denkt te missen. Zo ver dat de eerste mens er pas in 1961 voor het eerst is geweest. Zo ver dat je onderweg ernaartoe dood kan gaan. Zo ver dat je kan vergeten dat je er ooit bent geweest. 

Stapelwolken

Mevrouw de Boer is veel binnen. Er lopen paadjes tussen de stapels, van de voordeur naar de woonkamer, naar de keuken, naar de wc, naar haar slaapkamer met een pad naar haar bed.
Het voelt voor iemand anders misschien onwaarschijnlijk, maar ze ziet niets meer staan. Totdat er iemand op bezoek dreigt te komen, dan verschijnen de stapels opeens, ziet ze stofwolken door het huis zweven, alsof er iets heeft gebrand. Mevrouw de Boer woont in een mist. In stapelwolken.

Haar gordijnen zijn altijd dicht omdat ze er niet meer bij kan. Als ze voor boodschappen naar buiten gaat moet ze wennen aan het licht. Ze voelt zich buiten lichter maar ook naakter. Frans komt ze vaak tegen bij de supermarkt en ze is er blij om dat hij altijd alleen naar haar knikt.

Op een regenachtige middag loopt ze naar de supermarkt. Erik in zijn rode jas zwaait naar haar vanuit zijn raam. Ze bedenkt zich als ze de hoek om is, dat ze helemaal niet terug heeft gezwaaid.

Buiten de Jumbo zit een hondje met zijn lijn vastgeknoopt aan het fietsenrek. Hij is klein, grijzig en zijn oren staan een beetje omhoog. Zijn pootjes staan licht naar buiten gestrekt, alsof hij een bal onder zijn buik heeft liggen. Het hondje kwispelt als ze langs hem komt en wil duidelijk geaaid worden. Het is lang geleden dat ze een dier aanraakte. Als ze naar binnen loopt probeert ze zich te herinneren wat ze moest kopen. Ze moest drie dingen onthouden maar weet er nog maar twee. Koffie en Ariel 3in1 Pods. Het is belangrijk dat het Ariel is en geen huismerk want die ruikt niet lekker. Als ze heeft afgerekend is ze de laatste bezoeker die naar buiten gaat, Daan doet de deur achter haar op slot.

Het hondje zit er nog. Staat op als hij haar ziet, huppelt naar haar toe, de lijn staat strak gespannen, zijn kopje trekt een beetje schuin.

“Bij wie hoor jij?”
Het hondje kwispelt en ze probeert een hangertje om zijn nek te ontdekken maar er zit niks aan zijn halsband. Ze blijft even naast hem staan en aait over zijn rug. Hij had haar hetzelfde kunnen vragen.

“Hij zit hier al de hele dag.” Daan kijkt haar aan en knikt even om zijn eigen woorden te bevestigen.

“Oh.”

“Wat moet je nou met zo’n beest.” Mevrouw de Boer knikt.

“Ik heb geen zin om ‘m naar het asiel te brengen hoor.” Daan kijkt nog eens om zich heen, alsof hij hoopt dat het baasje nu nog terug komt. “Kan je zo’n beest een nacht buiten laten? Misschien kan iemand anders hem dan morgen brengen. Waar zit zo’n asiel eigenlijk? Als ’t maar niet ver is, ik heb mijn fiets niet bij me. Dit is echt het laatste waar ik me mee bezig wil houden om dit moment. Misschien kan ik Sita er even over bellen.” Hij haalt zijn telefoon uit zijn zak.

“Zal ik?” Mevrouw de Boer kijkt Daan niet aan.

“Hem meenemen? Of wat?”

“Meenemen?” Mevrouw de Boer klinkt twijfelachtig. Daan blijft even kijken naar de hond en dan om zich heen.

“Ja? Denk ik. Ja. Waarom ook niet. Boeie. Als iemand z’n hond echt kwijt is hoor je dat vanzelf wel toch? Ja. Neem mee.”
Ze haalt de knoop uit de lijn en staat op. Het hondje blijft zitten waar hij zit en kijkt haar aan zonder te knipperen. Mevrouw de Boer en Daan blijven nog even staan kijken.

“Nou. Succes ermee dan maar hè. Later.”
Hij wacht haar reactie niet af en loopt weg. De hond staat naast haar te kwispelen en na hem nog een keer aan te kijken begint ze te lopen. Hij dribbelt naast haar alsof hij nooit anders heeft gedaan en ze moet glimlachen. Het is gek om het gevoel te hebben dat je móet glimlachen maar ze vindt het niet erg. Hij blijft naast haar lopen en lijkt niet weg te willen, zou hij haar aardig vinden? Eenmaal thuis wandelt hij over de paadjes naar de bank waar hij op de lege plek gaat liggen. Zijn gekwispel laat stof opwaaien en het is alsof de wolken in het huis langzaam verdwijnen. Alle contouren worden wat helderder en ze kan weer zien wat er om haar heen is. Ze wist niet dat zo’n klein dier zoveel kon veranderen en ze herinnert zich opeens weer wat ze nog moest kopen.