Mijn naam is Vere. Veren zonder N zeg ik weleens. Of Vera met een E. Veerle zonder L, min een E. Vere als van een vogel. Alsof mijn ouders al wisten dat ik zou willen vliegen. Vogels hebben veren nodig maar ik weet nog niet wat ik nodig heb. Otto Lilienthal, de man die als eerst een zweefvliegtuig maakte wist het ook niet maar probeerde gewoon. Hij liet een heuvel van 15 meter hoog maken bij zijn huis om te kunnen oefenen met de machines die hij maakte. Hij lag uren naar ooievaars te kijken, deelde hun vleugels op in stukjes alsof het taart was en maakte veren van hout. Zijn landingen waren als die van een eend. Vlak voor het landen bracht hij zijn vleugels verder omhoog en stak zijn voeten naar voren. “Een vliegtuig uitvinden is niets, er één bouwen is iets, maar vliegen is alles,” zei Otto zo’n 300 jaar geleden. Ik ga er vanuit dat ik het niet kan. Vliegen. En dat terwijl ik elke dag een vliegtuig zie vol mensen die over mij heen gaan zonder neer te storten, mensen die er niet meer van opkijken dat ze in de lucht zweven. Misschien moet ik beginnen met iets kleins, net als Otto gewoon proberen. Een vlieger moet te doen zijn. Papier en stokjes die de wind omhoog kan duwen. Als ík iets kan maken dat vliegt is dat een goed begin. Dat mijn handen iets hebben gecreëerd dat de lucht in kan.